Bij de Ladder voor duurzame verstedelijking moet, nadat de behoefte is aangetoond, worden gemotiveerd in hoeverre een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De wetgever wil hiermee natuurlijk voorkomen dat nodeloos ‘maagdelijke’ gronden worden gebruikt, als er binnenstedelijk nog ruimte beschikbaar is.
In de praktijk ontstaat nog wel eens discussie over de vraag of een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied ligt en of het als gevolg daarvan nodig is om de beschikbaarheid van alternatieve locaties te beoordelen.
Voor het antwoord op deze vraag eerst even terug naar de basis. Op basis van artikel 1.1.1 onder h het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarin ook de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd, wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In veel gevallen zal de ligging binnen bestaand stedelijk gebied samenvallen met een woonwijk, bedrijventerrein of centrumgebied binnen de bebouwde kom of de (provinciale) rode contour en is er weinig ruimte voor discussie. Maar in enkele gevallen is de situatie minder duidelijk. Wat te doen met bijvoorbeeld een momenteel onbebouwde locatie binnen een bestaande stad of een bestaand dorp?
Het is naar ons idee belangrijk te beseffen dat uit staande jurisprudentie blijkt dat de definitie ‘bestaand stedelijk gebied’ ruimer kan worden opgevat dan misschien vooraf verondersteld zou worden. Onder bestaand stedelijk gebied kunnen bijvoorbeeld ook lintbebouwing, kassengebieden en sportvelden vallen. Interessant is verder dat ook gronden die een ‘stedelijke bestemming’ hebben op grond van het geldende bestemmingsplan zich als bestaand stedelijk gebied kwalificeren. Ook planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt zijn dus aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Een momenteel onbebouwde locatie kan dus, om op het voorbeeld terug te komen, afhankelijk van de bestemming, wel degelijk als bestaand stedelijk gebied worden aangemerkt. Hiermee zou dan een studie naar locatie-alternatieven niet nodig zijn.
Een aspect dat ook van belang is, is dat sommige provincies in hun ruimtelijke verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd hebben. Een voorbeeld zijn de provincies Fryslân, Noord-Brabant en Zeeland (in deze laatste provincie bijvoorbeeld wordt lineaire bebouwing langs wegen uitgezonderd). Hiermee moet natuurlijk terdege rekening worden gehouden.
De Ladder zal overigens op 1 juli aanstaande worden gewijzigd. De verwachting is dat de motiveringsplicht voor locaties binnen stedelijk gebied wordt verlicht. Zeker ook in het kader van de ‘nieuwe Ladder’ is het dus zeer relevant om goed in beeld te hebben in welke gevallen er gesproken kan worden van bestaand stedelijk gebied!
Over deze vragen en over andere vragen inzake de Ladder voor duurzame verstedelijking adviseren wij u natuurlijk graag nader. Hiervoor kunt u natuurlijk contact met ons opnemen.